Neolamprologus leleupi (POLL, 1956)

tekst: Walter Deproost - foto's: Walter Deproost & Pascal van der Tuuk
Etymologie: 

Uitleg voor de geslachtsnaam, die in het leven werd geroepen door Schilthuis bij de beschrijving van Lamprologus congoensis:  Schilthuis heeft, zoals destijds gebruikelijk, geen verklaring gegeven voor de naam Lamprologus. Aangenomen wordt echter dat zij een combinatie voor ogen had die uit twee woorden bestond. "lampros" betekent "glanzend", terwijl "logus" de verlatijnsde versie is van "logos". Logos in dit verband te verklaren als een verbastering van logisch. Kennelijk vond zij het logisch dat de flanken van L. congoensis schitteren in het zonlicht. Leleupi naar de bioloog Leleup  

Referentie: 

M. Poll beschreef de soort in 1956 als Lamprologus leleupi in "Poissons Cichlidae"; Résultats scientifiques, Exploration Hydrobiologiques du Lac Tanganika (1946-1947) Vol. 3, fasc. 5 B, pp. 591-593. De auteur noemde de soort naar de verzamelaar N. Leleup, bioloog aan het I.R.S.A.C. te Uvira. De type-exemplaren werden alle verzameld in het noordelijk deel van het meer en Poll gaf dan ook enkel dit gebied aan als verspreiding.  

Literatuur: 

Het Cichlidenboek, Ad Konings (redakteur)  

Beschrijving: 

Mannetjes kunnen een lengte van zowat 12 cm bereiken; vrouwtjes blijven een stuk kleiner.Lichaamsvorm: Langgerekt, bijna spoelvormig lichaam. N. longior is zelfs nog iets slanker dan N. leleupi. Bij deeerste ontbreekt ook de duidelijke knik van het kopprofiel boven de ogen.Kleur en tekening: Geel tot oranjegele grondkleur. Ook de vinnen hebben een gelijkaardige kleur, met deels een donkere of een helblauwe zoom. Het oog heeft een blauwe iris. Onder het oog is meestal ook een blauwe sikkelvormige streep en ook de lippen vertonen een blauwe schijn. Geslachtsonderscheid: Monomorf en dus moeilijk de geslachten van elkaar te onderscheiden. Mannetjes groeien wat langer uit en krijgen op latere leeftijd een meer gewelfd voorhoofd.  

Herkomst: 
Tanganjikameer  
Verspreiding: 

Neolamprologus leleupi wordt enkel aangetroffen in de noordwesthoek van het Tanganyikameer. Daar wordt de soort door enkele concurrenten als Neolamprologus mondabu en Lamprologus callipterus naar het diepere water verdrongen. Brichard meldt dat N. leleupi voornamelijk in de regionen rond 40 m diepte wordt gevonden. N. longior wordt aangetroffen langs de oostkust, ten zuiden van de Malagarazi delta. Sommige populaties (Karilani eiland) zijn reeds op 3 m diepte waar te nemen; langs het vasteland (Bulu Point) worden de eerste dieren vanaf 15 m diepte gezien.  

Gedrag: 

Het is moeilijk de dieren paarsgewijs of in een klein gezelschap te houden. Om onderlinge agressie te verminderen kunnen we ze beter in gezelschap zetten met Julidochromis, Chalinochromis, Telmatochromis en kleine Neolamprologus-soorten  

Voedsel: 

In de natuur leven de dieren vermoedelijk veelal van kleine zoetwatergarnalen en kreeftachtigen. Om de mooie frisgele kleuren te bewaren moeten we ze in het aquarium ook van caroteenrijk voedsel voorzien. Artemia, Cyclops, Mysis e.a. garnaalachtigen zijn dus aan te raden  

Kweek: 

Zoals alle Neolamprologus-soorten is ook N. leleupi een holenbroeder. Het aantal eieren per broedsel varieert van een 50-tal tot zowat 200. De groenwitte eieren worden aan de wanden of het dak van het hol afgezet. Na 2-3 dagen ontluiken de larven, die dan op de bodem van het hol worden verzameld. Een week later begint het jongbroed te zwemmen en beginnen we met het voeren van Artemia-naupliën. Gezien Artemia verlichte plaatsen opzoekt plaatsen kwekers met succes een klein lampje onder de glasbodem bij het broedhol en brengen ze de Artemia met via een darmpje in het broedhol  

Aquarium: 

Bij de inrichting van het aquarium zorgen we best voor een fijne zandbodem en een decor van rotspartijen, waarbij we ervoor zorgen dat er voldoende nauwe spleten en holen ontstaan.

Stoplicht: 
Groen
Herkomstgebied: