Amatitlania septemfasciatus (REGAN1908)

Tekst Rene Beerlink, foto's Bijn Bollaert
Etymologie: 

Amatitlania, afgeleid van het type plaats van het type soort "Amatitlán" betekent, een plek van overvloed in amate" in het Nahuatl. "amate" is een soort van papier gemaakt van de bast van Ficus petiolaris of Ficus indica.

 

Sept = Zeven, fascia = band. De Amatitlania met zeven banden dus. Een aspecifiek kenmerk omdat alle Amatitlania zeven banden hebben. Dit betekent niet dat deze dan ook bij alle soorten onder alle omstandigheden zichtbaar zijn, zelfs bij A.septemfasciatus is dit (zoals de foto's laten zien) niet altijd het geval. 

Referentie: 

Regan C.T. 1908. “A collection of freshfwater fishes made by Mr. C. F. Underwood in Costa Rica”. Annals and Magazine of Natural History. pp. 455-464.

Literatuur: 

Hans A. Baensch, Dr. Rüdiger Riehl 1987. Aquarien Atlas, Band 2, blz 878-879.

Beschrijving: 

Deze klein blijvende cichlide laat zich vaak herkennen aan de dracht van twee donkere vlekken op de flank. Één midden op het lichaam (in feite het midden van de derde band) en de tweede op de staartwortel (de zevende band). De dieren zijn seksueel dimorfisch, dwz. dat de geslachten er verschillend uitzien. De mannetjes worden groter (10 cm) en hebben (afhankelijk van de vindplaats) een roodachtige of gele  buikzijde. Deze kleuren vinden we ook vaak terug in de basis van de rugvin. De buikzijde van de man is bovendien versierd met hemelsblauwe schubben. Bij de vrouwtjes is dit blauw zelfs de basiskleur van het ventrale gedeelte (kop en buikzijde). Daarboven vertoont het vrouwtje vaak een goudgele zone welke van de kieuwdeksels tot aan het begin van de staartwortel door kan lopen. De vrouwtjes hebben een meervoudige rugvinvlek waar tussenin deze goudgele kleur zich herhaalt. De vrouwtjes worden niet groter dan 7 cm. In de paartijd verandert het kleurpatroon van het vrouwtje dramatisch. Dan zijn het vooral de zwart-wit tinten die overheersen.

Één opmerking is hier nog op z'n plaats. En dat is dat er bij deze vis waarschijnlijk net zoveel variatie bestaat als dat er vindplaatsen zijn. Dus als je vis niet helemaal voldoet aan de hiervoor genoemde beschrijving hoeft dit niet noodzakelijkerwijs op hybridisatie te duiden. Variatie verspreidt zich in de natuur als de kleuren van een regenboog. Verder is A. septemfasciatus sterk verwant aan haar buren A. sajica en A. myrnae maar onderscheid zich van deze voornamelijk door zijn conische ipv. beitelvormige tanden in de bovenkaak en de tweepuntige samengestelde tanden in de onderkaak (Schmitter – Soto 2007), welke op een andere manier van fourageren of een ander dieet zouden kunnen wijzen. Opmerkelijk is dat deze gebitssamenstelling weer overeenkomsten vertoont met die van A. altoflavus.  Op het internet is veel I.D.- discussie te vinden rond deze vis en dan met name ten opzichte van A. myrnae. Meer duidelijkheid hierover vind je bij de visbeschrijving van A. myrnae.

Herkomst: 
Costa Rica, Nigaragua.
Verspreiding: 

Alleen aan de Atlantische zijde, tot 600 mtr. Van de grensrivier San Juan, die officieel bij Nigaragua hoort, tot en met de Rio Banano ten Zuiden van Limón. Hier bewoont zij de ondiepere gedeelten van schaduwrijke regenwoudrivieren. A. septemfasciatus is in water met verschillende stroomsnelheden te vinden, van de stroomversnellingen in de bovenloop tot aan het traag stromende water uit de benedenloop. Maar daar waar A. septemfasciatus samen voorkomt met A. nigrofasciatus zoekt A. septemfasciatus vaker de sneller stromende gedeeltes op (Bussing 1989).

Gedrag: 

Het temperament van deze vis houdt geen gelijke tred met het formaat. De visjes zijn namelijk vele malen pittiger dan je zou verwachten. Vooral in de paartijd is het karakter van deze dwergen reuzachtig te noemen en weten zij zelfs in overbevolkte bakken vaak nog jongen groot te brengen.

Voedsel: 

Amatitlania septemfaciatus is een echte omnivoor. Insecten en hun larven, kleine visjes, slakjes, maar ook detritus, algen en in het water gevallen vruchten staan op het menu. Regelmatig is waar te nemen hoe ze bij het foerageren met buik en borstvinnen de bodem omwoelen, een klein stukje terug zwemmen en vervolgens bekijken of er iets eetbars is blootgelegd. Zo voeren ze ook hun jongen. Ook is waargenomen dat ze tijdens het foerageren op de bodem liggende bladeren omdraaien (Artigaz 2011).

Kweek: 

Zoals alle Amatitlania is ook A. septemfasciatus een holenbroeder, die echter bij gebrek hieraan ook met een enigszins beschutte plaats genoegen neemt. In de natuur worden ze vaak gevonden op plaatsen waar bomen in het water zijn gevallen (Bussing 1989). De takken bieden dan de nodige beschutting. De mannetjes zijn bij 6 cm geslachtsrijp de vrouwtjes bij 4 cm. De tot 200 eitjes worden op een van tevoren schoongepoetst verticaal vlak in het hol afgezet en hangen aan draadjes. Bij 27 °C komen de eitjes na 72 uur uit. De larven dragen zware dooierzakken maar zwemmen na 5 dagen vrij. De jongen blijven in een dichte wolk onder de moeder terwijl de vader de directe omgeving verdedigt. Dit doet hij met verve en deinst hierbij niet terug voor veel grotere tegenstanders. Tijdens het rondleiden van de jongen seinen de ouders continu signalen uit naar het peloton jongen. Dit doen zij door snel op en neer bewegen van buik en borstvinnen en schokkende bewegingen van het lichaam. Zoals gedocumenteerd door Brian Wisenden 1995 bij A. nigrofasciatus, voeren ook de ouders van A. septemfasciatus de ouders hun jongen door met hun buik en borstvinnen de zachte ondergrond om te woelen. S'-avonds keert het gezin weer terug naar het hol  waarin het vrouwtje zich met haar jongen diep terugtrekt en het mannetje de ingang bewaakt. De ouders blijven nog zo'n 6 weken voor hun kinderen zorgen, dan zijn ze ongeveer 1 cm en trekken zij de wijde wereld in.

Aquarium: 

Het water waarin A. septemfasciatus van nature voorkomt is in alle gevallen zuurstofrijk. Dit is dan ook een belangrijke voorwaarde m.b.t. de aquariumcultuur.  Dit betekent dus, niet teveel vis in combinatie met een goede filtratie en regelmatige waterverversing. Ook de maximum temperatuur moeten we in dit verband in de gaten houden. De vissen worden gevonden binnen een temperatuurbereik tussen 21 en 27 °C. Juan Artigas maakt zelfs melding van een vindplaats met een watertemp. van 20 graden. Voor het aquarium zou ik daarom niet al te hoge temperaturen aanhouden. Zeker niet boven de 26 °C. Het water waarin ze voorkomen is voor M. Amerikaanse begrippen bovendien zacht te noemen. Tot 9 dgh. met een Ph. bereik tussen 5,5 en 8.

Als we het voorgaande in acht nemen is A. septemfasciatus geen moeilijke aquariumvis. Het kleine formaat maakt huisvesting in bakken vanaf één meter mogelijk. Juan Artigas vertelt op zijn site over het jarenlang met succes houden van een kolonie van deze vissen in een bak van 120 cm. Deze bak bood ruimte aan 25 vissen van verschillend formaat en aan vier territoria. Iedere keer als er een man behorende bij één van deze territoria het leven liet werd deze opgevolgd door de volgende in de hiërarchie. Juan zegt hier overigens wel bij dat dit dan ook wel de absolute minimum voorwaarden zijn voor het houden van deze vissen. Bij de huidige Europese maatstaven zou bij de genoemde opzet een bak van ongeveer 160 geadviseerd worden.

A. septemfasciatus is goed samen te houden met andere M. Amerikaanse vissen. Zowel combinaties met kleine soorten zoals Thorichthyssen als grotere soorten zoals Cibroheros geven geen problemen. Minder geschikt zijn combinaties met andere Cryptoherossen. Dit i.v.m. de kans op hybridisatie.

Stoplicht: 
Groen
Herkomstgebied: 
synoniemen: 

Cichlosoma (Archocentrus) septemfasciatum, Regan, 1908
Astatheros septemfasciatus, Jordan et al, 1930
Archocentrus septemfasciatus, Allgayer, 1994
Cryptoheros septemfasciatus, Allgayer, 2001
Amatitlania septemfasciata, Říčan et al, 2016