Amphilophus hogaboomorum (CARR & GIOVANNOLI, 1950)

Tekst: Rene Beerlink, foto: F.Ingemann Hansen
Etymologie: 

Genoemd naar de gebroeders George en Peter Hoogaboom, degenen die de type exemplaren hebben gevangen samen met de auteurs. De geslachtsnaam Amphilophus is een samenstelling van Amphi = aan beide kanten en lophus = verdikking refererend aan de dikke lippen van de typesoort A. labiatus.

Referentie: 

Carr, A.F. & L. Giovannoli. 1950. "The fishes of the Choluteca drainage of Southern Honduras". Occasional Papers of the Museum of Zoology, University of Michigan. Nummer 523.

Literatuur: 

Riehl R., Baensch 1990. H. Aquariën Atlas, band 3, blz 730-731. Conkel D.1993. Cichlids of North and Central America. Pilack M. 2001. DCG-informationen 31-9. Blz 203-204. Artigas Azas J. 2009. Amphilophus hogaboomorum, Cichlidae.com.

Beschrijving: 

Dat je ook zonder felle kleuren indruk kunt maken bewijst Amphilophus hogaboomorum. Deze vis weet zich, met zijn eenvoudig bandenpatroon, als geen ander te presenteren. Je krijg wat je ziet. “Robuustheid”  en dit is helemaal in overeenstemming met het milieu waaruit deze vis voorkomt.
De rio Choluteca, de rivier waar  A. hogaboomorum vandaan komt, is één van de meest dynamische van Centraal Amerika.

 

Zeven donkere dwarsbanden, waarvan de eerste over het voorhoofd buigt (hierdoor ook wel harlekijn-cichlide genoemd), en de laatste op de staartwortel, vlak voor 'n extra vlek, de staartwortelvlek, welke niet meegerekend wordt als dwarsband. Op latere leeftijd krijgt deze vis toch nog 'n beetje kleur, met de nadruk op een beetje want de gele kop en rugpartij bij deze vis kunnen we beter “gelig” noemen terwijl het rood in de buikregio beter “rossig” kan heten.

 

In de natuur  worden deze vissen niet groter dan zo'n 20 cm. Het oligotroof milieu en wellicht ook overbevissing beperken de dieren waarschijnlijk in hun ontwikkeling want eenmaal in een aquarium (met 24 uurs catering) halen de dieren gemakkelijk de 30 cm.  Vrouwtjes blijven kleiner en hebben soms, boven de derde dwarsband (vanaf de kop gerekend) een vaag zichtbare rugvinvlek. Mannetjes kunnen een voorhoofdsbult ontwikkelen.

Herkomst: 
Honduras.
Verspreiding: 

Endemisch in de benedenloop van de Rio Choluteca. Deze ca. 300 kilometer lange rivier bevindt zich in het Zuiden van Honduras en mondt uit in de Golf van Fonseca. Het gebied waar de Choluteca stroomt is op de kuststrook na bergachtig en relatief droog. De jaarlijkse neerslag ligt gemiddeld tussen de 25 en 100cm, maar bijna al dit water valt in de zeven maanden van mei tot december. In deze periode wordt Honduras vaak zwaar getroffen door hurricanes. In 1998, werd tijdens Orkaan Mitch de rio Choluteca op sommige plaatsen zelfs zes keer zo breed en veegde toen  complete dorpen van de kaart. Het zal duidelijk zijn dat dergelijke frequent voorkomende abrupte fluctuaties in volume, stroomsnelheid en watersamenstelling belangrijke factoren zijn in de ontwikkeling van de dieren hier.

Gedrag: 

Over het natuurlijk gedrag is nauwelijks iets bekend maar komt hoogstwaarschijnlijk overeen met A. citrinellus en A. labiatus. Deze leven in de natuur in (sociale) groepen en zonderen zich in de paartijd in koppels af. Dan worden ze behoorlijk agressief en dulden dan geen soortgenoten in de buurt. Ook de verzorger van deze dieren moet er rekening mee houden dat hij onverwacht en hard gebeten kan worden (Pilack 2001).

Voedsel: 

Het water in de Choluteca is, zoals gezegd, voedselarm en bevat weinig kreeftachtigen, slakken en insectenlarven. Waar onze A. hogaboomorum van leeft is dan ook niet geheel duidelijk. Aquariumpopulaties ontpoppen zich in ieder geval als omnivoren. Vooral in de groei en ontwikkelingsfase is er véél en krachtig voedsel nodig zoals mysis, artemia mosselvlees en vis.

Kweek: 

Gemakkelijk. Op een beschutte plaats worden tussen de 400 tot 800 eieren afgezet. Na drie dagen komen de larven uit en na nog eens 4 dagen zwemmen de jongen vrij. De ouders verliezen hun belangstelling wanneer de jongen beginnen uit te zwermen. Het mannetje begint dan vaak meteen weer avances te maken. Voor het vrouwtje breekt er dan een kritieke fase aan. Zij kan haar aanwezigheid in het territorium van de man namelijk alleen legitimeren door opnieuw eieren te leggen. Wanneer ze hier niet toe in staat is kan dit, zelfs in grote aquaria, fataal voor haar aflopen.

Michael Pillack beschrijft in het Duitse verenigingsblad DCG. een methode om de voortplantingsdrift van het mannetje enigszins te verminderen. Hij combineert zijn kweekkoppel met een groepje halfwas O. heterospila. Hiermee krijgt het mannetje meer, maar vooral ook andere prikkels dan enkel die tot voortplanting. Dit toegevoegde gezelschap verminderd de agressie in de setup van Michael dan ook aanzienlijk.

Aquarium: 

Wat de verzorgingseisen in een aquarium betreft is er weinig expertise, maar gezien de nauwe relatie met A. citrinellus zou je enigszins vergelijkbare verzorgingsbehoeften mogen verwachten. Amphylophus-soorten zijn (wanneer ze de gelegenheid krijgen) vaak socialer dan verwacht (Artigas Azas 2009). Samen opgegroeid, het liefst met nog 'n groep van 'n andere soort, kunnen ze in grote bakken (vanaf drie meter) een verrassend duurzame gemeenschap vormen. Heeft men niet meer dan twee meter ter beschikking, dan kan men de dieren beter paarsgewijs houden. Waarbij men dan zorg dient te dragen voor voldoende maar vooral ook efficiënte schuilgelegenheid voor het vrouwtje. De beschrijving van Carr en Giovannoli bevat verder nog de volgende biotoopgegevens.

 

Het bij tijden sterk stromende water in de Choluteca bevat weinig sediment. Het water van de meeste zijrivieren van de Choluteca is, hetzij helder, of heeft een melkachtige troebelheid waarvan de oorsprong onbekend is. Er is zelden verkleuring door organische zuren en er lijkt een chronisch tekort aan opgeloste stikstofverbindingen. Waterplanten komen in dit oligotrofe milieu dan ook niet of nauwelijks voor. De ontwikkeling hiervan wordt, vermoedelijk ook vertraagd door de jaarlijkse overstromingen en de daarmee gepaard gaande erosie. Aan het eind van de droge tijd ontstaan hier en daar bedden van Ludwigia welke meestal bij de eerste regens worden ontworteld. Misschien wel de belangrijkste hydrofyt is een op mos gelijkend plantje uit de Familie Podostemaceae de zgn “river weeds”. Vooral de stenen die zonlicht ontvangen zijn hiermee begroeid en bevatten een verrassende variatie aan aquatische insecten. De visfauna bestaat voor 'n groot deel uit reofiele soorten welke voor 'n deel in het vrije water en voor 'n deel tussen de stenen leeft. Bijna al deze soorten gedijen bij tijd en wijlen echter ook prima in de vele nevengeulen, restwaterpoelen en backwaters welke deze omgeving rijk is. (Carr 1950). Wellicht dat het verblijf in deze poelen benut wordt voor de voortplanting. 

 

Het aquarium voor deze dieren kunnen we eenvoudig inrichten met stenen, grint en zand. Houd er rekening mee dat de dieren zo hun eigen ideeën hebben wat betreft de inrichting. Stenen moeten dus op de bodem rusten en waterplanten kunnen beter achterwege blijven. Het water dient schoon en zuurstofrijk te zijn maar de watersamenstelling is niet van belang. In de droge tijd werden de volgende extreme waardes gemeten. GH5, KH8, PH8,5, temp. 30 – 34C, (Riehl/ Baensch 1990). Een zout-toegift kan positief uitpakken. De dieren worden nml. tot in de brakwaterzones aangetroffen (Conkel 1993). Amphylophus hogaboomorum is een vis die vanwege zijn bescheiden kleuren nooit een algemene verschijning zal worden maar toch aantrekkelijk genoeg om nooit helemaal te verdwijnen.

Stoplicht: 
Oranje
Herkomstgebied: