Herichthys pame (Maza-Benignos 2013)

Tekst Rene Beerlink, foto Bruce Vandeweghe
Etymologie: 

Het Noordelijk Pame-volk is een etnische bevolkingsgroep van zo'n 7000 zielen in San Luis Potosi (deelstaat van Mexico). Deze mensen zijn zeer gehecht zijn aan hun eigen taal, tradities en cultuur. Zeg maar, het Friesland van Mexico. Het woord “Pame” gebruiken ze eigenlijk alleen als ze Spaans spreken. Zelf noemen ze zich Xi'úi, wat “inheems” betekent.
 

Referentie: 

De la Maza Benignos M. & Lozano-Vilano M. 2013. Description of three new species of the genus Herichthys from eastern Mexico, with redescription of H. labridens, H. steindachneri, and H. pantostictus
 

Literatuur: 

-- Artigas Azas J. 2006. Herichthys sp. “witteLabridens” NVC Cichlidae 32-2 April 2006
-- Artigas Azas J. 2012. The fishes of the Callinas River
-- Pels B. 2015. Het Nederland Cichliden forum, topic Media Luna
-- De la Maza Benignos M. & Lozano-Vilano M. 2013. Description of three new species of the genus Herichthys from eastern Mexico, with redescription of H. labridens, H. steindachneri, and H. pantostictus
-- Stawikowski R. und Werner U. 1998. Die Buntbarche Amerikas band 1, blz 340-341
-- Taylor J. and Miller R. 1983. Cichlid fishes of the Rio Panuco Basin, Eastern Mexico with descripion of a new species
-- Weber B. 2014. Nosferatu pame. Interessengemeischaft Amerikanischer Grosscichliden
 

Beschrijving: 

“The White Labridens” de naam waaronder deze vis bekendheid kreeg, draagt een hoogst merkwaardig broedkleed. Het lijkt wel of de vis halverwege zijn lichaam om zijn eigen as gedraaid is. Alsof de twee helften van zijn lichaam omgedraaid tegen elkaar aan zitten. De witte kop gaat halverwege het lichaam pardoes over in een zwart achterlijf en de zwarte buik gaat hier over in wit. Dit is dan ook een belangrijk herkenningspunt van H. pame en deze Cichlide wordt hierom ook wel de Schaakbord Cichlide genoemd. Alleen H. pantostictus heeft een broedkleed dat hier enigszins bij in de buurt komt.

 

Deze vis behoort tot de Labridens groep en is sterk verwant aan H. steindachneri.  Het materiaal aan de hand waarvan deze laatste werd beschreven bestond zelfs voor 'n deel uit exemplaren van H. pame. Dit is ook de reden dat H. steindachneri opnieuw beschreven moest worden (Mauricio 2013). De beide soorten komen sympatrisch voor, maar H. pame is veel algemener. Het vermoeden bestaat dat H. pame de stamvader is van H. steindachneri. In het verre verleden vormde het ontbreken van een efficiënte viseter in de visrijke, maar geïsoleerde río Callinas een lege niche en dit heeft er waarschijnlijk toe geleid dat H. pame zich kon opsplitsen. Een limiet in de natuurlijke voedselbron (ongewervelden) kan er tijdens een populatiepiek voor hebben gezorgd dat sommige dieren zijn verleid iets anders te gaan proberen. Kleine visjes bijvoorbeeld. Die zijn er genoeg tijdens een populatieoverschot.

 

Wat volgt is een proces waarbij het dier andere vaardigheden moet aanleren en waarbij gelijktijdig de meest succesvolle morfologiën worden uitgeselecteerd. De evolutie splitst de soort zo langzaam in tweeën. In de natuur hybridiseren beide soorten nog wel eens en tussenvormen komen dan ook (hetzij zeldzaam) voor. De jonge dieren van beide soorten hebben nog veel overeenkomsten. Toch zijn beide Herichthyssen inmiddels zover uit elkaar geëvolueerd dat ze ook voor ons mensen, vrij gemakkelijk uit elkaar te houden zijn, althans, wanneer het om volwassen exemplaren gaat. H. steindachneri is te herkennen aan de gestrekte vorm, langere onderkaak en het ontbreken van broedkleuren. Ook wordt H. steindachneri groter (40 cm) dan H. pame (30). 

 

De seksen zijn in tegenstelling tot bij veel andere Herichthyssen moeilijker van elkaar te onderscheiden. Vooral bij de jong adolescenten kan dit lastig zijn. Beide dragen het opmerkelijke broedkleed. De vrouwtjes hebben een wat ronder buikprofiel en blijven kleiner, 15 cm, tegenover 30 cm bij de mannen. Zekerheid bieden alleen de geslachtspapillen. Deze zijn bij de vrouwtjes korter en ronder. Heeft men een nest jongen uit één worp dan wordt het een stuk gemakkelijker. Mannetjes nemen nml. al snel het voortouw in lengte.

 

Diagnose:
Een geleidelijk (niet concaaf) oplopend Kopprofiel. Buik en ruglijn recht tot matig convex, langzaam aflopend naar de staartsectie met onopvallende staartwortelvlek. Mond iets onderstandig. Grondkleur Khaki, snuit, kop en kieuwdeksels bezaait met stippen, die zich achterwaarts uitstrekken naar de nek en de basis van de rugvin. Oogdiameter klein, snuit lang en kieuwen ondiep. Keelkaak sterk en veel breder dan lang. Hierop korte hoorns met 2 tot 3 rijen molariforme tanden geflankeerd door papiliforme tanden. Buikvlies uniform donker gekleurd. Verschilt van H. pantostictus in de schubben-loze plek achter de borstvinnen. Deze is paars ipv. rood bij H. pantostictus en het ontbreken van rode markeringen in de ongepaarde vinnen (muv. rode marginale streep in rugvin). Verschilt van H. labridens dmv. gele ipv. blauwe wangen en een wit-zwart ipv geel-zwart broedkleed. Het verschil met H. steindachneri is al eerder genoemd.

Herkomst: 
Mexico
Verspreiding: 

H. pame bewoont een van de mooiste natuurgebieden van Mexico. De Vallei van Rascón, een rivieren-dal in het stroomgebied van de río Panuco. In ichthyologisch opzicht ook nog eens één van de meest interessantste valleien wegens zijn soortenrijkdom en vele endemische soorten. Waarschijnlijk heeft dit laatste te maken met de geïsoleerde ligging. De vele watervallen in het gebied begrenzen de distributie van de vissen uit de benedenlopen. H. pame komt oa. voor in de río Tamasopo. río Rascón, río Gallinas, Agua Buena en río Ojo Frio. Hier leeft zij sympatrisch met haar zustersoort H. steindachneri.

 

Stroomopwaars strekt het verspreidinggebied van H. pame zich nog iets verder uit tot boven de watervallen van Tamasopo alwaar H. steindachneri niet voorkomt. Dit iets grotere stroomopwaartse verspreidingsgebied wordt wel als bewijs beschouwt dat H. pame de stamvader is van H. steindachneri en niet andersom. Want als het andersom zou zijn geweest moet men zich de vraag stellen hoe H. pame dan die watervallen heeft beklommen.

 

Ook H. tamasopoensis komt nog in dit gebied voor, zodat de unieke situatie ontstaat dat er drie soorten van één geslacht in één en dezelfde rivier voor komen. Het feit dat H. tamasopoensis niet hybridisseerd met de overige twee, pleit ervoor om de labridens-groep in een ander geslacht te plaatsen zoals Mauricio in 2013 ook had voorgesteld (Nosferatu), maar wat tot dusver nog maar weinig navolging krijgt.

 

De mineralen die in hoge concentraties in het water zijn opgelost, geven een melkachtige groene waas aan de rivieren Agua Buena en Gallinas en verminderen het zicht tot een paar meter. Het regenseizoen loopt van eind mei tot half oktober en de stroming in de Gallinas-rivier neemt dan aanzienlijk toe. Het water wordt troebel en de temperatuur kan, na hevige regenbuien, dalen tot wel 18 °C of zelfs nog lager. Tijdens de piek van het droge seizoen, (eind april,  begin mei), kan de temperatuur weer oplopen tot 28 °C.  Het water in de Ojo Frío-rivier behoudt (zoals de naam al aangeeft) echter altijd een constante koelere temperatuur. Chemisch gezien heeft het water een pH van 7,8 of meer en een zeer hoog gehalte aan opgeloste mineralen. 100 dGH is niet ongebruikelijk (Stawikowski 1998). Ook wel gekscherend “Vloeibaar steen!” genoemd (Artigas Azas 2012).

 

Ondanks de verpletterende schoonheid van de Valley kampt het gebied met grote milieuproblemen. De raffinage van suikerriet vormt hierbij wel de grootste bedreiging. Afvalstoffen van de raffinaderijen werden jarenlang rechtstreeks in de rivier geloosd. Het gevolg was een totale genocide op al het macroscopisch leven stroomafwaarts van de raffinaderij. Er is in dit opzicht nog maar weinig verbeterd. Rechtstreeks lozen mag weliswaar niet meer, maar de zuiveringsinstallaties bereiken, met name tijdens het regenseizoen, niet zelden hun limiet. En dan hebben we het nog niet gehad over de erbarmelijke omstandigheden waaronder de bevolking rond de raffinaderijen moeten leven. Schaalvergroting door de wereldwijd toenemende vraag naar suiker brengt een oplossing voor deze problemen voorlopig niet naderbij. 

Voedsel: 

Carnivoor. H. pame is een efficiënte graver. Een groot deel van de dag besteed zij aan het doorkauwen van bodemsubstraat op zoek naar slakjes, larven van insecten en kleine kreeftachtigen. Hierbij krijgt ze gewild of ongewild ook 'n deel detritus en algen binnen.
 

Kweek: 

H. pame plant zich in de natuur seizoensgebonden voort. Eind Januari, begin Februari starten de voorbereidingen voor het toekomstig nageslacht. De seksen ontmoeten elkaar met gespreide vinnen en wanneer ze besluiten bij elkaar te blijven trekken ze dagenlang zij aan zij samen op. Dit kan wel drie weken duren voordat ze uiteindelijk een territorium betrekken (creëren). Dit is niet zelden een natuurlijk of zelf uitgegraven hol. Wanneer een hol niet tot de mogelijkheden behoort, nemen de dieren ook genoegen met een zelf uitgegraven krater aan de voet van een of ander object.  Het meeste werk wordt hierbij door het vrouwtje gedaan. H. pame vormt in tegenstelling tot bijv. de sympatrisch voorkomende H. tamasopoensis geen broedkolonies.

 

April is het hoogtepunt van de broedtijd en het gros van de seksueel volwassen dieren planten zich nu voort. De eieren worden op de bodem of  aan de wand van het hol gekleefd, zijn 2 mm in doorsnee en witachtig van kleur. Afhankelijk van de grootte van het vrouwtje bedraagt het aantal 300 of meer. Na twee dagen komen de larven uit en na nog eens vijf zwemmen de jongen vrij. Deze keren de eerste dagen terug naar het hol om de nacht door te brengen. De ouders, met name de moeders “voeren” hun jongen. Dit doen zij door met hun buik in het bodemsubstraat te drukken, waarna zij door heftig schudden met het lijf en waaieren met vinnen, wolken van detritus op doet wervelen. hierin kunnen hun jongen vervolgens naar eetbare partikeltjes zoeken. In ongeveer 8 weken is de voortplantingscyclus voltooid en verlaten de jongen hun ouderlijk huis. Zij zijn dan zo'n 2 cm groot en zwermen dan vaak in grote groepen samen, dicht langs de oevers. De vrouwtjes zijn al bij 7 cm geslachtsrijp. De mannetjes bij 10 cm. (Stawikowski 1998).

Aquarium: 

Aquariumhouders uit Duitsland en Frankrijk hebben H. pame in de jaren 80 van de vorige eeuw naar Europa gebracht. Juan Artigas had toen al aquariumervaring opgedaan met deze vis en reeds gekweekt. H. pame benodigd een ruime bak. Minimaal 2 mtr. Niet zozeer vanwege overmatige agressie, maar meer om de dieren de ruimte te geven voor hun natuurlijk baltsspel. Graag zwemt het koppel hierbij zij aan zij met gespreide vinnen door het aquarium. In de natuur doen ze dit ook en maken daarbij vele meters. Volgens berichten van liefhebbers zijn de dieren wel agressief, maar minder dan veel andere Herichtyssen. En terwijl H. tamasopoensis in de natuur de luwte opzoekt is H. pame juist meer in de stroming te vinden. We zouden haar dus in beperkte mate rheofiel kunnen noemen. Dit en het extreem zuivere thuiswater maken het raadzaam om voor krachtige pompen en idem filtersystemen te gaan. Chemisch gezien hebben de dieren het graag hard en alkalisch.

 

Een inrichting met hout en stenen zorgt ervoor dat de dieren zich snel op hun gemak voelen. Er mag best wat grint op de bodem liggen maar er moet ook ruimte geboden worden aan hun natuurlijk foerageer en broedzorggedrag. Dit betekent een zandbodem die de dieren gemakkelijk kunnen doorkauwen en opwervelen (voor hun jongen). Als medebewoners komen Astaynax mexicanus en Xiphophorus montezumae in aanmerking welke sympatrisch met H. pame voorkomen.

 

Op het Nederlands Cichliden forum is te lezen hoe Bas Pels ooit een net door een nest van  H. pame haalden welke vervolgens tot zijn eigen verbazing vol bleek te zitten met jonge zwaarddragers. Deze werden blijkbaar door de ouders op dezelfde wijze gehoed als hun eigen kroost. Dit zal echter niet lang stand hebben gehouden want Bas meldt in hetzelfde topic dat jongen zwaarddragers (uitgezonderd het genoemde voorval) tot zo'n 4 cm. in het aquarium met H. pame niet voorkwamen. Beplanting komt pleksgewijs in het natuurlijk habitat van H. pame voor. Het gaat hierbij dan om waterlelies (Nymphea), fontijnkruid (potamogeton), Hoornblad (Ceratophyllum), Vederkruid (Myriophyllum) en Kranswieren (Chara). Ook in het aquarium kunnen we dus pleksgewijs beplanting toepassen, maar dan moeten we deze wel zwaar verankeren met grof grind.

 

Watertemperatuur aan de koele kant, tussen 23 en 25. In het natuurlijk habitat zijn waardes tussen 18 en 28 gemeten. Sommige aquariumhouders geven hun dieren om deze reden een winterrust. Ook hierover is op het Nederlands Cichliden forum een interessant topic te lezen. Sommigen laten de temperatuur tot beneden de 20 C zakken. Bruce Vandeweghe (ervaringsdeskundige die we inmiddels kennen van de vele prachtige foto's) meldt echter frequente schimmelinfecties bij deze lage temperaturen en heeft zijn temperatuur weer opgeschroefd naar 24 C.

 

Het is een goed streven om natuurlijke omstandigheden in een aquarium zo natuur getrouw mogelijk na te bootsen maar soms zijn enkele variabelen (in dit geval temp) gekoppeld aan een netwerk van vele anderen. (zoals metabolisme, eutrofiëring) Verander je het één dan verander je het ander. Wij aquariumhouders zijn snel geneigd te denken dat we met onze high-tech filtersystemen het schoonste water van de wereld produceren. In werkelijkheid pompen we 24 uur per dag de afvalstoffen van poep urine en voedselresten rond. Dat is ook de reden dat we water moeten verversen, hoe superieur ons filtersysteem ook is.

 

Als we nu deze waardes vergelijken met de natuurlijke omstandigheden, dan zullen we zien dat ons aquariumwater het qua zuiverheid in de verste verte niet haalt bij het heldere bronwater waarmee de Rio Callinas gevoed wordt. Bij nadere beschouwing zit ons aquariumwater niet alleen vol met chemische afbraakproducten maar bevat het mede hierdoor ook allerlei ziekteverwekkende micro organismen.  Onder normale omstandigheden kunnen onze vissen deze biotische druk nog wel aan. Maar verlagen we nu de temperatuur, dan vertragen we daarmee ook de stofwisseling en indirect hieraan gekoppeld de weerstand. En met een verminderde weerstand vallen onze vissen eerder ten prooi aan pathogenen. Conclusie: De temperatuurverlaging die in de Rio Callinas zo regulerend werkt, kan in onze aquaria juist catastrofaal uitpakken. Een UV filter zou hier wellicht uitkomst kunnen bieden.
 

Stoplicht: 
Groen
Herkomstgebied: