Paraneetroplus nebuliferus (Günther, 1860)

Tekst Rene Beerlink, foto Uwe Werner
Etymologie: 

De soortnaam bestaat uit de woorden Nebula en Fero. Het eerste betekent “mistig” en het tweede “dragen”. Günther geeft geen verklaring bij zijn keuze maar naar men aanneemt is het een verwijzing naar de vage dwarsbanden die deze vis vaak draagt.

Referentie: 

Günther A. 1860. On new reptiles and fishes from Mexico. Proceedings of the Zoological Society of London. 27, blz 318

Literatuur: 

-- Artigas Azas, J. 1991. The re-discovery of Paraneetroplus nebuliferum. The Cichlids Yearbook, 1: 64–67

-- Artigas Azas J. 2015. Het geslacht Paraneetroplus. De Corrienteras van Mexico Cichlidae 41 (4) 14-23

-- Allgayer, R. 1988. Rédescription du genre Paraneetroplus Regan, 1905, et description d'une espèce nouvelle du Mexique. Rev. fr. Cichl. 75 (1) : 4 - 22

-- Cichlidenwelt 2009. Neue mitbewohner. Neue Mitbewohner! - Mittelamerika - Cichlidenwelt Forum

-- Keijman M. 1994. PARANETROPLUS NEBULIFER. Cichlidae jaargang 20, nr 3, blz 15 tm 18

-- Kullander, S. 2003. Check list of the Freshwater Fishes of South and Central America

-- Miller R. 2005. Freshwater fishes of Mexico, blz 375

-- Stawikowski, R. & U. Werner. 1985. Die Buntbarsche der Neuen Welt- Mittelamerika. Edition Kernen: 77 - 105

-- Stawikowski, R. & U. Werner. 1987. DCG info: 209-219. Corrienteros: Die Gattung Paraneetroplus (Regan, 1905).

-- Stawikowski, R. & U. Werner. 1990. DCG info: 31 - 46. Anmerkungen zu Allgayers Revisionen der Gattung Paraneetroplus (1988) und Theraps (1989)

-- Stawikowski/Werner 1998. Die Buntbarsche Amerikas, band 1, blz 421-422

Beschrijving: 

“Nothing is known” luidde het commentaar van Robert Rush Miller in zijn Opus Magnum “Freshwater Fishes of Mexico”, Méér kon de befaamde ichtyoloog van Mexicaanse zoetwatervissen ons niet vertellen over de biologie van Paraneetroplus nebuliferus, Het was ook deze geheimzinnigheid die aquariumhouders wereldwijd ertoe aanzette zelf maar eens op onderzoek te gaan. Zelfs nu staan er nog veel vragen open, als het om de biologie van deze soort gaat. Wat éét deze vis eigenlijk? Waarom maakt deze vis het zichzelf zo moeilijk en klopt het dat deze vis een migrerend bestaan leidt? Voor dit laatste bestaan namelijk gegronde aanwijzingen en dit zou een totaal onbekend gedrag bij Midden Amerikaanse cichliden aan het licht brengen.

Een langgerekt lichaam zorgt voor een goede stroomlijn in het natuurlijk habitat van deze vis (de stroomversnellingen van het Papaloapanbekken). Ook de onderstandige bek is een aanpassing aan dit specifieke habitat. Zo hoeft de vis niet op zijn kop te gaan staan voor zijn voedsel, iets wat in de sterke stroming veel energie zou vergen. In de natuur worden deze vissen zo'n 20 cm maar in een aquarium kunnen ze nog wel een stukje groter worden. Ook bij deze soort zijn de mannetjes groter, maar voor de rest verschillen de geslachten nauwelijks. Het gebit wijkt af ten opzichte van de andere Paraneetroplus-soorten, spits en rond ipv. recht en spatelvormig, waarschijnlijk ook de reden dat deze vis lang uit het geslacht Paraneetroplus geweerd werd.

 

De basiskleur van deze vis is groen-geel. P. nebuliferus onderscheidt zich van de andere Paraneetroplus-soorten door de vage dwarsbanden. Alleen in de broedtijd worden de middelste drie wat contrastrijker, maar dan alleen nog op de onderste helft van het lichaam, vaak zichtbaar als drie piramides. De staartwortelvlek is bij deze soort echter altijd opvallend aanwezig. In de paartijd krijgen beide geslachten een donkere onderkant. De vis heeft al een gek snuitje, maar in bruilofts-tenue wordt dit nog eens geaccentueerd met een donker snorretje (in beide geslachten). De kop van deze vis kan groen iriserende kleuren vertonen terwijl de staart vaak rode tinten vertoont. Een mooie kleurcombinatie.

Herkomst: 
Mexico
Verspreiding: 

Hoe groot het verspreidingsgebied van deze soort precies is, is niet met zekerheid bekend. Daar komt bij dat er aanwijzingen zijn dat deze vis een seizoensgebonden migratie kent. Zo worden er periodiek grote groepen gesignaleerd op plaatsen waar ze de rest van het jaar niet waargenomen worden. Zeker echter is dat het verspreidingsgebied niet verder reikt dan het Papaloapan bekken. Een aantal locaties waar deze vis is aangetroffen zijn, Rio dos Canos (een zijrivier van de Rio San Juan), maar ook helemaal aan de andere kant van het bekken en in de Rio Papaloapan zelf, bij het plaatsje Santa Maria Jatepec. Verder is van deze vis nog gerapporteerd dat hij voorkomt in de Rio Venta Salada, de Rio Playa Vicente en Rio Trinidad (Artigas 2015).

Habitat:

Daar waar het berglandschap overgaat in laagland, ligt het favoriete leefgebied van P. nebuliferus. Ook verder stroomafwaarts kan deze soort nog voorkomen, maar dan vooral op die plekken, waar de stroomsnelheid hoog is en het water helder. In de regentijd kan het water periodiek wel iets troebeler zijn. Op de ondiepe plekken,waar het zonlicht gemakkelijk de bodem bereikt, ontstaan algen-weidjes. Dit zijn de plekken waar P. nebuliferus kan worden aangetroffen en waar hij ook foerageert. Het fysieke habitat van deze vis bestaat uit stenen, stenen en nog eens stenen, van het formaat zandkorrel tot het formaat Hunnenbed. Dit eenvormige landschap wordt hier en daar afgewisseld door vastgelopen drijfhout, maar hogere planten komen in dit habitat niet voor.

Gedrag: 

In de natuur worden volwassen exemplaren waargenomen die groepsgewijs de rivier op trekken. Zoals eerder vermeld zijn er aanwijzingen voor seizoensgebonden migratie. Juan Artigas (2015) trof een grote broedpopulatie aan in de Rio Venta Salada, op 500 meter boven zeeniveau, welke na het broedseizoen volledig verdween. In de regentijd zou het hier waarschijnlijk ook te koud worden voor cichliden. Volwassen dieren zijn razendsnel en houden er een grote vluchtmarge op na. Jonge dieren leiden een individueler en bodem gebonden bestaan. Verscholen, onder de dekking van stenen scharrelen zij hun kostje bij elkaar. Bij liefhebbers in aquaria staan zij bekend als actief maar ook als schuw en schrikachtig. Het is goed om hier rekening mee te houden.

Voedsel: 

Deze Paraneetroplus heeft in tegenstelling tot andere Paraneetroplus-soorten geen brede bijtelvormige tanden. In plaats daarvan beschikt deze vis over meerdere rijen puntige ronde tandjes, 'n beetje zoals de tanden van 'n trimkam. Dit suggereert een ander dieet dan dat van de andere Paraneetroplus-soorten. Toch komt P. nebuliferus in vergelijkbaar habitat voor. Jammer genoeg ontbreken maagonderzoeken. Het vermoeden bestaat dat deze Paraneetroplus er een minder vegetarisch voedselpatroon op nahoudt dan de overige leden van het geslacht. Te denken valt aan garnaalachtigen, insectenlarven, wormpjes en slakjes, die ze met hun puntige tandjes uit de algen kammen. Meer onderzoek zou hier wenselijk zijn.

Kweek: 

Koppels worden gevormd in de droge tijd. Dan is het waterpeil en de stroomsnelheid het laagst en de temperatuur en voedselaanbod het hoogst. Een nestkuil van zo'n 30 cm wordt uitgegraven in de nabijheid van stroomversnellingen. Nesten zijn klein, maar de bijna onzichtbare eieren groot. Deze komen na twee dagen uit, de larven worden dan zo lang in een spelonk ondergebracht. Na vijf dagen is de dooierzak opgeteerd en moeten ze actief op jacht. De ouders escorteren de jongen meteen naar de sterke stroming. Deze weten zich hier verrassend goed staande te houden. Dit doen zij door voortdurend het contact met de bodem te behouden. Hier is de stroming het geringst. Bij de kweek in een aquarium lijkt “rust” cruciaal.

Aquarium: 

Toen eind jaren tachtig Midden-Amerikaanse cichliden populair werden (ja, ooit waren ze populair), werd er door Europese en Amerikaanse aquarianen actief gezocht naar nieuwe soortjes. Daarbij stond Paraneetroplus nebuliferus hoog op de lijst. De eerstbeschrijving van Günther uit 1860 was zo'n beetje het enige dat er over deze vis bekend was. Meer dan 'n eeuw later reisden Michel Keijman en Hans van Heusden voor een tweede keer (speciaal voor deze soort) naar Mexico. Bij de eerste poging hadden de mannen de vis niet kunnen traceren. Nadat Michel en Hans al lang en breed weer thuis waren lukte het Juan Artigas wel om P. nebuliferus te traceren. Hij ving deze vis in 'n zijrivier van de Rio San Juan en schreef er een artikel over. “The re-discovery of Paraneetroplus nebuliferum”.

 

Gewapend met deze nieuwe informatie trokken de twee Nederlandse aquarianen opnieuw ten strijde en dit keer met succes. Zij vonden P. nebuliferus in de Rio Cano, het riviertje waarin ook Artigas zijn ontdekking had gedaan. Volwassen dieren waren echter niet te vangen, véél te snel, maar gelukkig troffen zij twee broedparen aan, waarvan ze jongen konden extraheren. Dit waren de eerste P. nebuliferus die naar Europa kwamen. Eenmaal thuis bleken het moeilijke kostgangers en lang hebben we van die eerste import niet kunnen genieten. Gelukkig had het nieuws zich inmiddels over heel Europa verspreid en het duurde dan ook niet lang voordat Duitse aquarianen deze soort opnieuw importeerden.

P. nebuliferus is geen gemakkelijke aquariumvis. Het is een relatief schuwe soort die vanwege zijn actieve zwemgedrag veel ruimte vergt. Bakken vanaf 240 cm. Die schuwheid weerhoudt hem er overigens niet van om soms ook zeer onverdraagzaam te zijn, zowel interspecifiek als intraspecifiek. Er is weinig liefhebberservaring beschikbaar over geschikte medebewoners, een advies hieromtrent laten we dan ook maar even achterwege. Schoon zuurstofrijk water is een vereiste. Dus een filterinstallatie met overcapaciteit, extra stromingspompen en veelvuldig water verversen. Ballaststofrijke voeding en het verdient aanbeveling de lichtschakelaar via een tijdgebonden dimmer te laten verlopen, dit om schrikreacties te vermijden.

Paraneetroplus nebuliferus heeft nog lang niet al zijn geheimen prijsgegeven, dit maakt hem tot een dankbaar en interessant studieproject voor de serieuze aquariaan.

Stoplicht: 
Oranje
Herkomstgebied: 
synoniemen: 

-- Cichlasoma eigenmanni. Meek 1902. The fresh-water fishes of Mexico north of the isthmus of Tehuantepec pp. 1-252. Type locality Río Tehuacán at Venta Salada.