Tomocichla asfraci (ALLGAYER 2002)

Tekst Rene Beerlink, foto Hans van Heusden
Etymologie: 

Asfraci is een ode aan de Franse Cichlidenvereniging. (AS)sociation (FRA)nce (CI)chlid.

Referentie: 

Allgayer R. 2002. Un Cichlidé nouveau du genre Tomocichla Regan, 1908 du Rio Guarumo, Panama. Dit artikel staat in een periodiek van de France Cichlidenvereniging (L’an Cichlidé 2002 V. 2/32-36).

 

Literatuur: 

-- Allgayer R. 2002. Un Cichlidé nouveau du genre Tomocichla Regan, 1908 du Rio Guarumo, Panama L’an Cichlidé 2002 V. 2/32-36

-- Cain W. 2001. Breeding Chuco sp. Guabo from Panama,Tomocichla asfraci

-- Stawikowski R / Werner U 1998. Die Buntbarsche Amerikas band 1 blz 435 tm 436

-- Wassman K. 1993 Zwei neue Cichliden aus Panama? DATZ 12/1991 blz 758

-- Wassenaar S. 2010. Het onbekende gezicht van Midden Amerika, Panama

-- Werner U. 2016. Der prächtigste Buntbarsch Panama's: Tomocichla asfraci. DCG 47-9 blz 214 tm 220

Beschrijving: 

Er valt bijna niet aan te ontkomen. Er hangt een chauvinistisch sfeertje rond deze vis en dat hebben we te danken aan de naam. Het was jarenlang een goede gewoonte om een karakteristieke eigenschap van de vis in de naam te verwerken, maar de laatste jaren worden we steeds vaker geconfronteerd met totaal irrelevante verwijzingen. Onlangs nog is er een Thorichthys vernoemd naar een volksheld of terrorist (afhankelijk vanaf welke kant je het bekijkt). Asfraci is de samenvoeging van Association France Cichlid. De bedenker van deze patriottische naam, Robert Allgayer, koos voor een eerbetoon aan de Franse ontdekkers (althans, zo gaat het verhaal) Jean Claude Nourissat en Patrick de Rham, beide lid van de Franse Cichlidenvereniging. Maar klopt dit eigenlijk wel?

 

Nee dus. Deze vis is ontdekt door Duitsers. Om precies te zijn Klaus Wassmann, Vollrad Etzel en Holger Birkhahn. Toen in 1992 de weg naar Chiriquí Grande (een district in Panama) gereed kwam werd daarmee een tot dan toe onbereikbaar aquaristisch gebied ontsloten. De genoemde Duitse aquarianen waren als eerste ter plekken en ontdekte er twee nieuwe Cichliden, Amatitlania nanolutea en Tomocichla Asfraci. Hierover verscheen in 1993 reeds een artikel in de DATZ, de Duitse aquarium en terrariumvereniging. Pas negen jaar later werd deze vis door Allgayer beschreven, waarbij de naam“decige” (Deutsche Cichliden Gesellschaft) waarschijnlijk iets toepasselijker was geweest.

 

A. nanolutea is inmiddels behoorlijk ingeburgerd maar T. asfraci bleek een zorgenkindje. Zo moeilijk als deze soort zich liet vangen, zo moeizaam liet deze vis zich ook een aquarium aanmeten. Maar dit geldt voor meer rheofiele soorten. Aanvankelijk dacht men nog dat deze vissen deel uitmaakten van het geslacht Chuco. De lichaamsvorm en vinnen deden sterk denken aan de leden van dit geslacht, maar na het opmeten van alle meristrische waardes bleek de vis toch in Tomocichla thuis te horen. Deze vis vervangt de Tomocichla tuba die iets Westelijker, ook aan de Atlantische zijde, in hetzelfde habitat voorkomt.

 

Werner noemt deze vis de “mooiste van Panama” en voor sommigen is het misschien wel de mooiste van Midden Amerika. Smaken verschillen, maar T. asfraci behoort in ieder geval tot de meest bijzonder gekleurde Cichliden van Midden Amerika. De roodkoperen flanken met de geel iriserende schubben maken van deze vis een sprankelende verschijning. Vooral in de broedtijd wanneer een donkerdere basiskleur nog meer contrast toevoegt. Van de elf dwarsbanden zijn er meestal slechts enkele te zien. Breed op de rug en smal aan de buikzijde. Rug en aarsvin zijn regelmatig afgerond en vertonen aan de basis soms roodtinten (zoals bij V. breidohri). Deze vissen

worden zo'n 30 cm groot.

 

Herkomst: 
Panama
Verspreiding: 

Het verspreidingsgebied van deze soort is met zekerheid klein, maar de grenzen zijn nog niet precies vastgesteld. Het Guarúmo stroomgebied in de provincie Bocas del Toro vormt het centrum van de genenpool, maar hoever de soort verder nog naar het Oosten en Westen voorkomt is nog niet geheel in kaart gebracht. Aan de hand van meldingen van aquarianen krijgen we wel een steeds beter beeld.

 

Bij het bepalen van de uiterste Westgrens kunnen we stellen dat de soort in ieder geval nog voorkomt in de Rio Róbalo, maar niet meer in de Rio Sixaola. Dit is onlangs nog bevestigd door Werner 2016. Er waren geruchten dat er in één van de toevoerrivieren T. asfraci gevangen was (Stawikowski 1998), maar dit berust waarschijnlijk op een misidentificatie. Deze melding is nml. nooit meer door iemand geratificeerd.

 

De meest Westelijke rivier waarin Werner de vis in 2003 heeft aangetroffen was de San San rivier. Helaas ontbreken de coördinaten want er zijn nu toch enige vragen gerezen over deze vindplaats. Volgens Werner zou deze rivier namelijk ten Oosten van de Rio Changuinola moeten liggen, maar Google Maps geeft ten Westen aan. Ook hier ligt dus weer een mooie uitdaging voor aquarianen en ditzelfde geldt voor de bepaling van de Oostgrens. Hier is zelfs helemaal geen data over beschikbaar.

 

Habitat:

T. asfraci komt voor in middel tot snel stromende rivieren. Ze zijn slecht benaderbaar en zo snel als torpedo's. Hierdoor zijn ze moeilijk te vangen. Jonge dieren zijn morfologisch goed aangepast aan het snel stromende water. Later worden de dieren hoger (of ligt dit aan aquariumomstandigheden?). De bodem van deze rivieren bestaat uit zand en alle maten rolkeien. Plekken waar hout in het water ligt vormen vaak een toevluchtsoord voor deze vissen waar ze steeds weer naar terugkeren. Waterplanten komen in het milieu van T. asfraci niet voor. Wel staat de oeverbeplanting wisselend onder water.

 

Gedrag: 

We hebben hier te maken met een van nature beweeglijke vis die er in zijn habitat een ruime vluchtmarge op na houd. Dit waakzame karakter behoud de vis ook in het aquarium en kan zelfs na lange tijd nog schuw en schrikachtig gedrag veroorzaken. Aquariumpopulaties zullen hier uiteraard minder last van hebben.

 

Voedsel: 

Er is geen onderzoek naar foerageergedrag bij deze vis bekent, maar de beitelvormige tanden bij volwassen exemplaren verraden een plantaardig dieet. De plaatselijke bevolking vangt deze vissen met maiskorrels wat een aanwijzing is voor een plantaardige voorkeur. Naar alle waarschijnlijkheid vertonen de eet en foerageergewoontes veel overeenkomsten met Tomocichla Tuba, die 100 km Westwaarts in hetzelfde type habitat voorkomt. Deze leeft in de natuur voornamelijk van terrestrische bladeren algen en fruit. De jongen vissen jagen daarnaast waarschijnlijk ook op garnaalachtigen.

Kweek: 

Niet eenvoudig. Open substraat broeder, maar wel graag enigszins beschut. De eieren zijn zoals verwacht bij deze rheofiele vis groot en de legsels klein. Dit is een van de weinige Midden Amerikaanse Cichliden waarbij de waterchemie van belang lijkt te zijn. 26 graden Celcius, PH tussen 7 en 8, maar wel zacht, niet harder dan 10 GH. Tomocichla asfraci komt moeizaam tot broeden en als ze hier dan uiteindelijk toe aangezet kunnen worden, ontwikkelen de legsels zich slecht. Geslachtsonderscheid is minimaal. Vrouwtjes blijven kleiner en hebben iets minder iriserende vlekjes.

 

Aquarium: 

Het water in het thuisland van Tomocichla asfraci is zuiver, zuurstofrijk en vrij van stikstofverbindingen. Hierdoor is de bacteriele weerstand van deze vissen minimaal, met het gevolg dat er onder aquariumconditieis al snel problemen ontstaan. In de aquarium-literatuur en op internet vinden we dan ook veel berichten over open wonden, zwerende plekken en dergelijke. We gaan hier nu niet in op alle mogelijke medicamenten en behandelingen, want hierover is op internet voldoende te vinden, maar we willen hier wel 'n paar tips geven ter voorkoming, waarbij het welbevinden van de dieren centraal staat.

 

Grote bakken (vanaf 3 mtr), groepsgewijs maar onderbezet, van verschillende leeftijden, met niet meer dan één volwassen man. Bijvissen (tegen schuwheid) in de bovenste waterlagen. Overcapaciteit-filters, met extra powerheads voor de nodige stroming en kwantitatieve waterverversingen, maar wel het liefst geleidelijk. Vermijd alle vette en rijke voeding en houd het zoveel mogelijk plantaardig. Eendenkroost, sla, andijvie, paardebloembladeren aangevuld met garnaalachtigen zoals krill en vlokreeftjes. Daarnaast kan men de dieren voeren met een goede kwaliteit droogvoer, maar dan wel met mate. Liever te weinig dan teveel. In de natuur is het bij deze vissen ook geen vetpot. Water gemiddeld op 26 graden. PH 7,5-8 en een hardheid niet boven 10 GH.

 

Stoplicht: 
Oranje
Herkomstgebied: